Leren zeilen - gevorderd

Overzicht

Op deze pagina worden er nog meer onderwerpen behandeld. Ook komen er nieuwe zeiltermen langs en daarna wordt een nieuw onderwerp geïntroduceerd: trim. Hier gaat het erom jouw boot zo snel mogelijk te laten gaan. Daarna komen er weer knopen aan bod en als laatste worden er weer nieuwe regels van het BPR geleerd.

Onderdelen

De belangrijkste onderdelen van de boot zijn al langs gekomen bij beginner. Hier gaan we verder in op de verschillende soorten zeilen en hun hoeken en lijken.

Als eerste kunnen er op een boot meerdere zeilen gehesen worden. Het grootste zeil heet het grootzeil, het kleinere voorzeil heet de fok (als deze langer is genua). Als laatste zijn er boten die op ruimere koersen (ruime wind of voor de wind) nog een derde zeil kunnen hijsen: de spinnaker/gennaker. Een spinnaker is aan bakboord en stuurboord hetzelfde en wordt vooral voor de wind gebruikt; een gennaker is verschillend aan beide kanten en gaat sneller op ruime wind.

Namen van de verschillende zeilen: grootzeil, fok & gennaker/spinnaker.

Alle hoeken in een zeil hebben een naam, net als de lijken (randen). De meeste zeilen hebben drie hoeken, maar er zijn ook zeilen die er iets anders uit zien. Afhankelijk van de zeilvorm heten de hoeken ook net iets anders. Bekijk hieronder het overzicht van de meeste gebruikelijke tuigages. Houd je muis op een hoek of lijk om te zien waar deze zit in het zeil.

Namen van de verschillende mogelijke tuigeages op een zeilboot: topgetuigd, gaffelgetuigd & sprietgetuigd.

Zoals te zien in de afbeeldingen, hebben alle type zeilen in ieder geval 3 hoeken: de schoothoek aan de onder/achter kant, de halshoek in de hoek bij de mast en giek, en de tophoek helemaal bovenin het zeil. De tophoek wordt bij gaffelgetuigde boten ook wel eens de nokhoek genoemd. Bij de gaffelgetuigde en sprietgetuigde boten heb je nog een vierde hoek; de klauwhoek.

De lijken spreken redelijk voor zich; het voorlijk aan de voorkant (tegen de mast aan), het onderlijk aan de onderkant (tegen de giek), het achterlijk aan de achterkant en als laatste het bovenlijk aan de boven/voorkant (niet bij een topgetuigde boot). Onthoud deze hoeken en lijken goed voor de trim die ook op deze pagina behandeld wordt.

Zeiltermen

Hoge, lage zijde

De termen loef en lij zijn al voorbij gekomen; de hoge en lage zijde zijn termen die hetzelfde betekenen. Loef wordt de hoge zijde genoemd en lij is de lage zijde.

Je kan dit onthouden door te bedenken wat er met je boot gebeurd als deze schuin gaat; de loef (hoge) zijde gaat omhoog, en de lij (lage) zijde gaat omlaag.

Hogerwal, lagerwal en langswal

Dit zijn alle drie termen voor een plek aan de wal ten opzichten van de wind. Hogerwal is de kant waar de wind vandaan komt en lagerwal is de kant waar de wind naar toe waait. Als derde is er ook nog langswal, dit is de kant waar de wind langs de kant waait. In de afbeelding zie je een meer met de wind van boven met alle wallen aangegeven.

Hogerwal is altijd aan de hoge zijde van jouw boot en lagerwal aan de lage zijde.

Deze termen worden veel gebruikt bij het aanleggen. Een hogerwal aanleg, betekent dat je moet aanleggen aan de hogerwal van een steiger (in de wind dus).

Waar ligt de hogerwal, lagerwal en langswal?
Hoe maak je een dwarspeiling in het zeilen?

Dwarspeiling

Bij het aanleggen aan hogerwal is het gebruiken van een dwarspeiling heel handig. Hiermee weet je namelijk precies waar je uit komt als je overstag gaat.

Als je wilt aanleggen, bepaal je vooraf een punt op de stijger waar je wilt aankomen (de groene stip). Plan een route waarbij je overstag moet om bij dit punt te komen. Bekijk regelmatig of je na de overstag op dit punt uit komt, of je nog even moet doorvaren.

Bij het opkruisen: korte en lange slag

Opkruisen is best lastig en zeker als je weinig ruimte hebt, bijvoorbeeld in een vaargeul of kanaal. Dan moet je gebruik maken van een korte en lange slag.

Vaak waait de wind nooit recht op het kanaal, maar uit één van de oevers. Zoals in de afbeelding te zien, heb je dan te maken met een korte en lange slag. Om zo snel mogelijk door het kanaal te komen, gebruik je de korte slag om snelheid op te bouwen en de lange slag om hoogte te pakken.

Het gebruiken van de korte en lange slag tijdens het opkruisen

Knopen

Hieronder vind je vier nieuwe knopen die je kan gebruiken in het zeilen. Pak een stuk lijn en begin met oefenen. Klik op de naam van een knoop voor een korte beschrijving hoe je de knoop moet maken, maar bekijk vooral de animaties.

Op de andere pagina's vind je nog meer knopen. Wil je naar het overzicht van alle knopen? Klik dan op de knop onder het lijn opschieten voor de overzichtspagina. Hier vind je ook andere methoden voor het maken van de mastworp en schootsteek.

De mastworp is een snelle knoop om een object aan een paal vast te maken.

Maak een lus met de lijn om een paal waarbij het uiteinde boven het vaste eind uit komt. Kruis nu het losse uiteinde over de lus naar beneden en maak nog een lus om de paal. Steek het uiteinde van de lijn door onder de gekruisde lijn door en trek strak.

De schootsteek kan je (net als de platte knoop) gebruikten om twee lijnen aan elkaar te knopen. Deze wordt gebruikt voor lijnen met verschillende dikte.

Start met het maken van een lus met de dikke (blauwe) lijn. Ga nu met de dunne lijn van onder naar boven door de lus en haal deze achter de losse uiteindes van de lus langs. Als laatste moet het losse uiteinde achter zichzelf langs, maar boven de lus doorgestoken worden (zie animatie).

Deze knoop gebruik je om een lijn vast te maken aan een kikker. Dit wordt vooral op grotere boten veel gebruikt.

Begin door met de lijn een hele ronde om de kikker heen te maken. Ga vervolgens kruislings boven de kikker langs en haal hem onder het uiteinde door. Herhaal dit nogmaals de andere kant op. Als laatste haal je de lijn onder door de kruislingse lijn door.

Het opschieten van een lijn is een manier om een lange lijn netjes achter te laten. Het belangrijkste doel is om te zorgen dat je hem zonder knopen weer uit elkaar kan halen.

Begin met een aantal grote lussen maken naast elkaar tot je ongeveer een halve meter over hebt. Die wikkel je vervolgens om de tros heen en het uiteinde haal je aan de bovenkant door de lus heen en trek je strak.

Regels

In de categorie beginners zijn we drie regels tegen gekomen die gelden voor zeilboten. Er zijn ook regels die gelden voor alle boten, of tussen motorboten onderling; deze worden hier kort uitgelegd.

Voor alle boten:

Stuurboordwal gaat voor

Als twee boten elkaar tegenkomen waarvan één aan stuurboordwal (de wal aan stuurboordzijde) vaart, heeft deze voorrang op de boot die niet aan stuurboordwal vaart.

BPR: stuurboordwal gaat voor

Klein wijk voor groot

Als een groot en een klein schip elkaar tegenkomen, moet het kleine schip uitwijken voor de grote.

BPR: klein wijkt voor groot

Neven wijkt voor hoofd

Een boot die uit een nevenvaarwater komt (bijvoorbeeld een haven) moet uitwijken voor boten die op het hoofdvaarwater varen.

Deze regel geldt ook als de boot uit het nevenvaarwater oplopend is.

BPR: wijkt voor hoofd

Tussen motorboten of roeiboten:

Rechts gaat voor

Tussen twee motorboten is het net als op de weg; rechts gaat voor. Op het water noemen we dit officieel: boten die vanaf bakboord komen moeten uitwijken.

BPR: rechts gaat voor

Tegengestelde en oplopende koersen

Alle regels tot nu toe zijn tussen boten die elkaar van schuin voren of vanaf de zijkant tegenkomen. Dit noemen we een kruisende koers.

Bij tegengestelde (recht van voren) of oplopende koersen (vanaf achteren) gelden andere regels; die worden hieronder uitgelegd.

BPR: tegengestelde koers, kruisende koers & oplopende koers

Tegengestelde koersen:

Wijk uit naar stuurboord

Als twee motor- of roerboten recht op elkaar af varen (tegengestelde koers), moeten beide beide boten naar stuurboord uitwijken.

BPR: wijk uit naar stuurboord (tegenliggende koers)

Oplopende koersen:

Een boot die vanaf achteren komt en harder gaat dan de voorgaande boot is een oploper. Dit wordt officieel een voorbijlopende boot genoemd. Een oploper moet altijd uitwijken voor de voorgaande boot.

Voor alle boten: Loop voorbij aan bakboord

Als je een boot voorbij loopt, moet je dat (indien mogelijk) doen aan bakboordzijde van die boot. Dit is ook vergelijkbaar als op de weg, altijd links inhalen.

Voor zeilboten: Loop voorbij aan loef

Als een zeilboot een andere zeilboot voorbij loopt, moet dat bij voorkeur aan loefzijde van de voorloper gebeuren.

BPR: oploper wijkt; loop voorbij aan bakboord
BPR: oploper wijkt; loop voorbij aan loef